De armste families willen de geschiedenis binnengaan en, eindelijk, onder hun echte identiteit. Niet meer als de armsten, als voorwerp van maatregelen, maar als deelgenoten, medeverantwoordelijk voor de regels die hen worden opgelegd. Ze willen eindelijk de democratie binnentreden.
Maar wat wil dat zeggen de democratie binnentreden? We gaan hen niet, opnieuw, in de val lokken; ze bijvoorbeeld brood en soep geven en zeggen: Zo nu mogen jullie leven en laten we jullie in leven. Het kan eveneens een valstrik zijn, als we, op onverschillig welke manier, inspraak organiseren en zeggen: Zie je wel dat jullie in een democratie leven, jullie worden geraadpleegd.
Ik denk niet, en de families zelf denken dat ook niet, dat Europa, hun medeburgers, hen voor de gek wilde houden, toen ze voor hen besliste over schoolmaaltijden, giften en vormen van hulpverlening. Ze hebben zelf, generatie op generatie, moeten herontdekken dat dat geen leven is.
Ze hebben dat, eeuwenlang, in hun geheugen opgeslagen, maar herinneringen waarop de omringende wereld geen beroep doet, tellen niet mee. Toch bepalen deze gebeurtenissen in wezen het gedrag, de manier van doen in de families, maar die zijn niet gewend een verklaring te geven.
Alles wat de families tegenwoordig naar buiten brengen, alle uitleg die ze nu kunnen geven, konden uit hun hart, uit hun geest naar boven komen, enkel en alleen omdat ze in een situatie kwamen waar ze hun leven konden delen met een Volontariaat dat met hen optrok, een volontariaat dat hen voortdurend voorhield: Vertel me eens, leg het me eens uit, breng me in contact met je ouders, grootouders, broers en zussen. Dan kunnen we samen herinneringen ophalen en jullie geschiedenis opschrijven.
De families nemen ons niet kwalijk dat we ons geen rekenschap gegeven hebben van de geruisloze herinneringen die binnen de families, en alleen tussen de families, worden overgedragen(…)
Maar nu zouden we hun vertrouwen misbruiken als we ze, in het wilde weg, gaan raadplegen; ze vragen hun herinneringen op te halen en ze aanzetten om individueel te vertellen over wat hen zoveel kwaad doet, om te vertellen waarom ze het woord nog niet hebben gevoerd, waarom ze niet eerder geprobeerd hebben om hun situatie te begrijpen.
In een democratie geven we niet het woord aan vrouwen en mannen, op een individueel vlak. We bieden ze van tevoren tijd, middelen en structuren aan om, eerst met elkaar, te overleggen en samen standpunten te formuleren. Iedere andere manier van doen is leugenachtig, een valstrik, een dekmantel voor de democratie.
Daarom ontwikkelt ATD Vierde Wereld op vele plaatsen, samen met mensen die in schrijnende armoede leven, volksuniversiteiten, plekken waar ze, met elkaar, maar ook in aanwezigheid van vertrouwde medeburgers, overleggen, discussiëren, en hun geschiedenis, hun herinneringen naar boven brengen.
Deze vormen van kennis, onderzoek en vormgeving verdienen, meer dan alle andere, het kwalitatief ‘universitair’.