Toen wij ons in juli 1956 bij de families van het kamp van Noisy le Grand aansloten, hebben we gezworen een eind te maken aan de tijd van onrecht en ons in te zetten voor een tijdperk van gerechtigheid.
Onze actie kwam voort uit verzet: we wilden dat er nooit meer schaamte en extreme armoede zouden zijn: geen angst meer voor dakloosheid, geen vernederingen vanwege laaggeletterdheid, geen sociale oppressie. Niets meer van dat alles.
We gingen de uitdaging aan om de allerarmsten bijeen te brengen in een beweging van de Vierde Wereld, opdat zijzelf ook verdedigers van de mensenrechten zouden worden. Ons doel was om van degenen die zelf uitgesloten waren, verdedigers te maken van de rechten waarvan ze zolang verstoken bleven, dat mensen die monddood werden gemaakt, voorsprekers zouden worden van rechtvaardigheid, vrijheid en broederschap.
We zijn aan de slag gegaan om te zorgen dat de mensen, die onderdrukt worden, die als minderwaardige zwakkelingen worden gezien, voortaan beschouwd worden als een waarborg voor de democratie; we willen dat hun ervaring erkend wordt, omdat ze gunstig, weldadig en onmisbaar is om te bereiken dat een samenleving ontstaat die iedere vorm van uitsluiting en armoede uitbant.
Maar wat is er van onze uitdaging terecht gekomen? Hebben we die ware democratie bereikt, die geen enkele burger aan de kant zet, die iedereen met dezelfde zorg voor rechtvaardigheid bijeenbrengt, die voorrang geeft aan de meest kwetsbare mensen die van generatie op generatie door armoede vermorzeld worden? Zullen we die democratie tegen het eind van deze eeuw aan de horizon zien verschijnen?
Dat hangt grotendeels af van onze politieke, sociale, economische, culturele en geestelijke leiders, maar in de eerste plaats van de inzet van gewone burgers. Want alleen de vastberadenheid van burgers zal onze leiders ertoe brengen om de rechten van de allerarmsten te gaan respecteren.
De opdracht van al onze instellingen is om gerechtigheid niet te laten versloffen, om de inspanningen van burgers op te pakken en te coördineren, om uiteen te zetten dat het doel waarvoor burgers zich inzetten de moeite waard is, en om ervoor te zorgen dat dat doel ook bereikt wordt.
Welnu, de armsten zijn zich gaan inspannen en duizenden burgers hebben zich bij hen aangesloten en knokken met hen mee. Wij kunnen ons dus in alle vertrouwen en in alle vrijheid tot de verantwoordelijke instellingen en leiders richten met de vraag om de rechten van de armsten zeker te stellen, opdat eindelijk de volledige uitroeiing van extreme armoede en van uitsluiting de prioriteit van de prioriteiten wordt.
De tijd dringt. Recessie, inflatie, werkloosheid mogen geen alibi, geen voorwendsel zijn om de aanpak van de situatie van de armsten op de lange baan te schuiven. Dat zou er – opnieuw – op neerkomen om de last van de crisis volledig op hun schouders te leggen, om aan mensen die minder arm zijn, voorrang te geven, en op die manier het weinige waarover de armste families – misschien – beschikken, van ze af te nemen. Dat zou betekenen dat hun kans op werk, op huisvesting of onderwijs verder afneemt en dat het beetje waardigheid dat ze hebben, opnieuw aangetast wordt.