Haar oprichters dachten dat:
– Ieder mens een onvervreemdbare waarde bezit die zijn waardigheid en eer uitmaakt.
– Wat ook zijn leef- of denkwijze, zijn tekortkomingen of zijn fouten mogen zijn, ieder mens behoudt deze fundamentele waarde. Het is het enige belang waarvoor al het andere moet wijken. Ervaring heeft hen bijgebracht dat de mens, zelfs als het tegendeel soms het geval schijnt te zijn, nooit afziet van wat hem echt mens maakt; en, dat hij in het diepst van zijn hart, niets liever wil dan rechtvaardigheid, waarheid en liefde.
– Tenslotte geloven ze dat de mens, hoe slecht hij ook behandeld wordt, hoe onbemind hij ook is, er nooit van afziet deel uit te maken van de mensengemeenschap en dat hij door haar erkend wil worden. (…)
En hoewel ieder mens op zichzelf een onvervreemdbare waarde bezit, heeft hij toch de steun van zijn eigen groep nodig om zich te kunnen ontplooien. Zowel zijn toekomst als de hedendaagse werkelijkheid dwingen hem om bij zijn gemeenschap de kracht en mogelijkheden te vinden die hem in staat stellen zich te overtreffen.
Daarom is het te begrijpen dat de Beweging de armen niet kan beschouwen als geïsoleerde individuen, die veroordeeld zijn om in hun eentje vorderingen te maken. Haar beleid zal, altijd en in alle gevallen, er naar streven dat hun eigen gemeenschap hen erkent. En van haar kant mag de gemeenschap van de arme verwachten dat hij solidair is met elk van haar leden en dat hij deelneemt aan haar plannen en ontwikkeling.
Want, alleen als hij zich gaat inzetten om zijn gemeenschap te bevorderen, zal deze hem meetrekken om hoger op de sociale, politieke, vakbonds- en religieuze ladder te komen. Hij zal dankzij zijn gemeenschap de kracht krijgen om zijn volledige, menselijke potentieel te bereiken.