Dienaar zijn

Toen ik priester gewijd werd, heeft men mij gevraagd: Welke passage in het Evangelie is de leidraad in je leven? Ik antwoordde onmiddellijk: Ga naar het ruime sop en gooi je netten uit1. Die passage heeft mij vanaf de eerste jaren van mijn priesterschap bewogen: Naar de anderen gaan, anderen ontmoeten. En hoe armer ze waren, hoe groter mijn verlangen was hen te ontmoeten. Ik wilde mijn leven delen met dat van hen.

Maar ik werd me ervan bewust dat dat van mij eigenlijk niet echt vereiste om dienaar te zijn in de volle betekenis van het woord, dat wil zeggen om volledig afhankelijk te zijn van de bevelen van de meester. Ik was niet echt de dienaar van dat armoedige volk, hoewel ik in hun midden was, net zoals zij kou leed en ook geen brood had. Want ik had mijn bescherming, ik had mijn persoonlijkheid. Ik bezat alle kennis die ik op het seminarie had opgedaan. En heel de Kerk stond achter mij. Ik had wel geen brood in de sloppenwijk, maar ik wist dat op de dag dat ik dat wilde…de Kerk toch achter mij stond. Die was eigenlijk mijn kracht.

Dienaar zijn is niet zo gemakkelijk als je zou denken. Want je hebt altijd nog reserves en noodzakelijkerwijs nog koekjes op zak.
Waar het op neer komt, is dat ik – in mijn leven als priester, in mijn leven onder de mensen en onder de armen – ontdekte, dat ik niet echt dienaar kon zijn, dat ik van niemand van hen echt dienaar kon zijn. Want in de eerste plaats moest ik dienaar zijn van de mensen die zich bij mij aansloten, die bereid waren om hun situatie in de steek te laten om volontair van de beweging ATD Vierde Wereld te worden, die mijn metgezellen waren geworden. U kunt zich niet voorstellen, wat een bevrijding dat voor mij betekende, op de dag dat ik dat begrepen heb.

Want, toen ik mezelf ging inzetten in het hart van de extreme armoede, dacht ik bij mezelf, zonder het hardop te durven zeggen: Ik ben een belangrijk persoon, ik ben een goed mens, ik doe belangrijke dingen !!!

Maar het was een enorme bevrijding voor mij op de dag dat ik ontdekte, dat het niet de armen waren die mij konden leren wat het betekent om dienaar te zijn ; het waren de mensen die zich moeten voorbereiden, zich verder ontwikkelen, zich moeten vormen om te midden van de extreme armoede te leven. Vanaf dat moment geloofde ik, dat alle mensen niet alleen gered konden worden, maar zelf ook redders konden zijn.

Dat was buitengewoon en bracht bij mij een echte ommekeer teweeg. Ik ontdekte dat ik een diep vertrouwen in de anderen kon hebben. Ik kende ze in feite in een staat van dienst, op het niveau van de voetwassing. Ik heb ze gekend toen ze geestelijke, gevoelsmatige, lichamelijke moeilijkheden hadden op het gebied van gezondheid of anderszins. Ik heb ze gekend op momenten van groot enthousiasme en van grote terugval. Ik heb ze gekend op laffe, maar ook op moedige momenten. Ik kan stellen dat ik ze een plaats gegeven heb in mijn leven, in mijn hart; ze waren de enigen, die voor mij belangrijk waren. Daarom heb ik mij al vijftien jaren lang volledig gewijd aan ontmoetingen – je kunt het eigenlijk geen vorming noemen – met volontaires die overal in de wereld op plekken van extreme armoede leven.

Ik zeg bij mezelf, dat ik een bevrijd mens ben, omdat ik in hen geloof, omdat ik er zeker van ben dat ze allemaal geroepen zijn om bevrijders te worden, dat wij allemaal daartoe geroepen zijn.
Maar de voorwaarde is wel dat we leren om allereerst dienstbaar te zijn aan degenen om ons heen, om hen echt te dienen, niet alleen met woorden, maar ook op een wijze die ervoor zorgt dat ons hele leven daardoor verandert, door elkaar geschut wordt.

  1. . Evangelie van Lucas, 5, 4
1 Reactie Geef een reactie

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *