De christelijke hoop gaat niet van de veronderstelling uit dat de mens nooit in elkaar stort, dat hij niet weigert voort te gaan, zelfs dat hij niet vloekt, als hij door een angel gestoken wordt.
Ze veronderstelt dat de mens weigert de moed te laten zakken. Hij zal, net als Christus, iedere keer weer overeind komen om, zo goed en zo kwaad als het gaat, opnieuw te beginnen. Zo’n hoopvolle mens zal niet alleen zijn leven met al zijn vereisten voortzetten, maar weet ook dat zijn angst, zijn lijden, zijn ongeluk niet het laatste woord hebben.
Zijn situatie zal later compleet veranderen. Hij zal na zijn dood zijn plaats als kind van God weer volledig innemen.
Al hetgeen hij in zijn aardse bestaan heeft meegemaakt, zal in een bijzondere relatie met God worden voortgezet.