Dat is mijn volk!

Ik ben aangekomen op 14 juli 1956, en op deze kale vlakte, het ‘Château de France’ genoemd, verspreidde de zon een verzengende hitte, waren de steegjes verlaten en was er niemand buiten. Toen ik deze leegte zag zei ik bij mezelf: vroeger waren het waterbronnen, kruispunten van wegen, een kerktoren of een fabriek die de mensen bijeenbrachten.

Hier worden de gezinnen bijeengebracht door armoede. Het was zoiets als een ingeving. Ik wist dat ik niet tegenover een alledaagse toestand van ‘relatieve armoede’ stond zoals men toen zei of van persoonlijke moeilijkheden. Ik had te maken met een collectieve ellende. Onmiddellijk heb ik aangevoeld dat ik daar bij mijn volk was. Dat valt niet uit te leggen, dat was zo.

Vanaf dat moment heeft mijn leven een wending genomen. Want die dag heb ik met mezelf afgesproken dat als ik er bleef, ik zou zorgen dat deze gezinnen de trappen van het Vaticaan, van het paleis van de president en van de V.N. konden beklimmen… De ellende die daar voor mijn ogen uitgestald lag in een verstikkende hitte en een totale stilte, heeft me me diep geraakt. Sindsdien ben ik dag en nacht achtervolgd door het idee dat dit volk nooit uit de ellende zou geraken, zolang het niet in zijn geheel, als volk, ontvangen zou worden op plaatsen waar de andere mensen discuteren en debatteren. Het moest op voet van gelijkheid aanwezig zijn overal waar mensen praten en niet alleen over het heden beslissen, maar ook over de toekomst van de mens en van de mensheid.

14 juli 1956 was mijn lot bezegeld, al heb ik ook tot 11 november moeten wachten om me definitief in Noisy-le-Grand te vestigen. En zelfs op die 11de november heb ik mijn oude parochie nog behouden. Ik ging er elke zaterdag en zondag naartoe.

Als kind van de ellende geboren en in het diepst van mezelf dat altijd gebleven, heb ik geleerd om alles te geloven, alles te durven, maar om toch ergens een reserve te bewaren, een appeltje voor de dorst, een oude korst brood in de zak. Geen enkele arme die dat niet zo doet. Mijn eigen moeder deed het ook zo: ze had altijd een paar schoenen achter de hand voor haar kinderen, een broek teveel. En wanneer iemand ons nog een paar versleten schoenen kwam brengen -want we kregen veel aalmoezen-  zei mijn moeder tegen de geefster: ‘Gelukkig dat u komt, we hadden het net nodig’. Wanneer we alleen waren, vroeg ik haar: ‘Waarom houdt u ze zo voor de gek, moeder?’ Ze zei me: ‘Dat begrijp je niet, Joseph; als je afslaat wat ze je vandaag komen brengen, hebben ze het de dag dat je het nodig hebt aan iemand anders gegeven’. Maandenlang heb ik zo mijn oude parochie behouden, net zoals mijn moeder altijd een paar schoenen bewaarde, als veiligheidsmaatregel.

1 Reactie Geef een reactie

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *