We horen pas over de geschiedenis van de armsten, als ze in het leven van de niet-armen opduiken: in geval van oorlogen, pestepidemieën, rampen die het hele land in beroering brengen of wanneer deze mensen, vanwege gewelddadigheid of opstanden, worden beschouwd als een gevaar voor de meer kansrijken. Buiten die gebeurtenissen om zijn er alleen sporen te vinden in de archieven van liefdadige instellingen, hospitalen, justitie en politie. Maar de armsten willen andere herinneringen vasthouden; ze willen zich baseren op hun eigen authentieke geschiedenis, die verhaalt wat ze allemaal meegemaakt hebben, die herinnert aan de hindernissen die ze moesten overwinnen, aan moed en aan het verzet dat arme families, van geslacht op geslacht, hebben gepleegd. Zo spreken ze over de vroegere krottenwijk alsof het een paradijs was, opdat we ons er rekenschap van geven hoe moedig ze zijn. Ze weten dat hun collectieve identiteit niet berust op de hardvochtigheid van het verleden, maar op hun onverzettelijkheid, waardoor ze zich niet kapot hebben laten maken.
De herinneringen die de armsten, als geheel, aan hun ervaringen bewaren, zijn, jammer genoeg, geen gemeengoed. De rest van de samenleving bedekt die ervaringen met een volledig andere uitleg van de geschiedenis, namelijk eentje van mislukking en van vernedering. Als de geschiedenis van dat eeuwenoude verzet beter verteld zou worden en met de algemene geschiedenis verbonden, zou ze dat andere idee, die opgelegde geschiedenis, verwijderen. Want dat verwrongen idee belet de armsten om hun toekomst in eigen hand te nemen. Als hun eigen geschiedenis hen teruggegeven zou worden, kunnen de armsten eindelijk hun hoopvolle verwachtingen kenbaar maken, zonder belachelijk gemaakt te worden.
Tegelijkertijd kan de kennis van hun huidige successen ervoor zorgen dat hun collectieve weerstand tegen en afwijzen van wat ze moeten meemaken, officieel erkenning vindt. De armsten kunnen een dergelijke gang van zaken ondersteunen, want zij weten te vertellen wat de meest betekenisvolle gebeurtenissen in de strijd tegen armoede zijn. Die wetenschap geeft hen hun ware rol terug; ze krijgen dan een rol als partners, als deskundigen die ervaring hebben met extreme armoede en met wat die armoede vernietigt.
Over hun toestand stellen ze de essentiële vragen en ze bezitten, in potentie, de antwoorden. Dat ligt niet aan hun analytisch vermogen, maar aan de bevoorrechte positie die ze innemen: ze hebben, van dag tot dag, te maken met een sociale werkelijkheid waar ze zich tegen verzetten en die ze concreet proberen te veranderen.
Als we wegen bewandelen om die kennis uit te dragen, bewerken we al dat er een ommekeer ontstaat in onze uitsluitende houdingen. Dan gaan we ertoe bijdragen dat de armsten op een heel andere manier in de samenleving kunnen meespelen.