De tijd stond stil…

Een bepaalde gebeurtenis uit mijn kinderjaren
heeft mijn leven voorgoed getekend.
Het was in een periode
dat de ellende bij ons haar intrek had genomen.

De oorzaken ?
Ik zou ze niet meer weten.
Die liggen, nu ik een man ben,
samen met zovele andere herinneringen,
diep in mijn onderbewustzijn begraven.
Ze vormen er het kader
voor die duizend dingen die ons hart beroeren.
Hun namen: pijn en leed, angst en wanhoop.

Wat me steeds is bijgebleven, en nog vaak bovenkomt
als ik terugdenk aan onze angsten als kind,
is de herinnering aan een dood vogeltje,
een goudvink.

Mijn broer en ik hadden hem opgeraapt na de ochtendmis.
Die ging ik,
vanaf mijn vijf jaar,
iedere ochtend dienen, zomer en winter,
beneden aan de rue Brault,
waar het wassende water van de Maine
langs de riolen omhoog kwam
en de tuinen en de lage gebouwen van de ‘Goede Herder’ onder zette.

Dat vogeltje was waarschijnlijk uit een kooi ontsnapt.
Het was gewond en liet zich zonder verweer oppakken.
Het was ons vriendje geworden,
zonder veel opvallend vertoon,
zoals de armen doen, die iets krijgen
en zich geen houding weten te geven om hun dank uit te drukken.

En toen kwamen dus de dagen
waarop we het geen van allen meer zagen zitten.
Mama trok zich niets meer aan van het huishouden,
terwijl ze er tot dan toe streng voor had gewaakt
dat het niet zou verslonzen:
“Ruim dit op, leg dat weg, veeg de vloer,
schuif ‘ns op,: ik moet de tafel schoonmaken…”

Die enige tafel, waarop mama groenten schoonmaakte,
maaltijden bereidde, afwas neerzette, bestek legde.
Die ene tafel waaraan we ’s avonds ons huiswerk maakten,
waaraan  we lazen -wat haar irriteerde:
“Zou je niet ophouden met lezen
als er zoveel te doen is ?”

Arme mama…
Op donderdagen en op andere dagen na het avondeten,
vulden we een vastgesteld aantal kartonnen etuis
met sigarettenvloeitjes zig-zag,
om zo een beetje geld te verdienen.

Zou mijn weerzin voor tabak
en alles wat daarmee te maken heeft,
uit die tijd stammen ?

Maar in die dagen deden we zelfs dat werk niet meer.
’s Avonds voor het slapengaan zaten we daar,
en we durfden geen woord zeggen,
alsof onze stem nog meer ongeluk zou ontketenen.

Ik weet niet of we nog naar school gingen.
Ik weet alleen maar
dat mijn broertje Martin niets anders deed dan huilen.

Het leek wel of de tijd voor ons was blijven stilstaan;
of niets nog meetelde.
Het was alsof we dood waren,
we overleefden van de ene dag in de andere.

Die periode heeft misschien niet eens zo lang geduurd,
maar ze was zo afschuwelijk
en we beleefden haar zo intens,
dat ze in mijn herinnering
een uitzonderlijke plaats heeft ingenomen.

Allicht heeft ze niet langer dan enkele dagen geduurd,
anders waren de kinderen die wij waren
ondanks alles losgebarsten,
en zouden wij wel ontsnapt zijn aan moeders ellende.

En toen is op zekere dag de zon teruggekomen
in het kamertje waar wij woonden,
en dat, zelfs in de zomer,
vanaf vier uur ’s middags in duisternis gehuld was.

Was het door goed nieuws, door een geschenk,
een vriendelijk woord ?
Ik weet het niet meer.
Maar het leven hernam zijn gewone gang.
Langzaam maar zeker werd alles weer als vroeger.

Pas toen hebben we gemerkt, dat de vogel niet meer zong.
We keken zwijgend naar de kooi,
naar het vriendje dat we verwaarloosd hadden,
en we voelden ons schuldig.
Waarom hadden we hem in de steek gelaten ?

Omdat hij ons in die tijd van ellende
niets had kunnen bieden ?

Was het niet eerder, omdat in een tijd van diepe ellende
alles stilstaat: tijd, gevoelens, Onze Lieve Heer…

“Bestond Hij maar !
Nee, ’t is beter dat Hij niet bestaat,
want we zouden Hem moeten vervloeken”,
zei mevrouw Duburguois tegen me.

Het vogeltje was dood,
gestorven van honger.
Ook voor hem was het leven blijven stilstaan.
We waren hem vergeten,
zoals we vergeten waren om ons te wassen,
om te eten, te praten, te bidden.

Het zag ernaar uit dat de tijd van ellende voorbij was,
maar daarom was alles nog niet opnieuw in orde.
Mama moest langzaamaan weer haar rol opnemen
van zelfverzekerde, kalme moeder.
Alles en iedereen moest weer zijn juiste plaats innemen.
In de relaties met de buren moest mijn moeder
beetje bij beetje de woorden terugnemen,
die ze misschien teveel gezegd had.

Zelfs tegenover haar kinderen
moesten alle ergernis en onbegrip,
die in die tijd ontstaan waren, langzaam slijten.

Wijzelf gingen weer naar school,
naar de ochtendmis.
We werkten weer aan onze sigarettenvloeitjes.
We mochten ons gebed niet meer vergeten.
We moesten ons weer wassen
en mochten geen rommel meer maken op tafel.
We moesten weer het leven van vroeger leiden.

Maar kun je zomaar aanknopen bij vroeger
wanneer dergelijke situaties zich te vaak voordoen,
zoals bij de armen het geval is ?

Hoe kun je steeds opnieuw beginnen
na periodes waarin de tijd heeft stilgestaan ?
Het symbool voor die periodes
blijft in mijn herinnering dat dode vogeltje,
met zijn kleine pootjes verkrampt in de lucht,
alsof ze het tastbare teken waren
van nauwelijks geheelde wonden die weer opensprongen.

Wanneer steeds weer opnieuw,
de tijd brutaal wordt stilgezet,
en de gebeurtenissen diepe sporen nalaten,
kun je dan nog normaal oordelen over alles en iedereen ?
Kun je de verloren tijd nog inhalen,
kun je alles nog in orde, op zijn plaats brengen ?
Kun je nog geloven in een kracht die het leven ordent,
kun je nog aan je leven bouwen ?
Kun je nog leven ?
Ik denk het niet,
tenzij je in je omgeving echte liefde tegenkomt.

Terwijl ik deze laatste woorden schrijf,
moet ik onvermijdelijk denken aan de liefde
die Christus aan de minstbedeelden heeft gegeven.

Opdat zij zouden kunnen delen in zijn Liefde,
is Hij aan hen gelijk geworden.
Hij is in hun leven gekomen,
heeft deelgehad aan hun bestaan.
Zo is Hij, de Eeuwige, het tijdelijke binnengekomen.
Ook Hij heeft meegemaakt
dat de tijd opeens werd onderbroken,
werd stilgezet door tegenslagen,
tragedies, voortdurende angst.

Hij is als dood geweest in het leven van de armsten.
Door iedere tegenslag, iedere tragedie,
door aanvallen en gemene streken
die zijn tegenstanders Hem bereid hebben,
is Hij dichter bij de armen gekomen,
totdat Hij op Golgotha
de eerste werd onder de lijdende mensen.

Op dat moment heeft liefde het gewonnen van ellende;
op dat moment zijn de armen de Eeuwigheid binnengeleid.
Daarom zal Christus voortaan nooit meer alleen zijn,
op aarde noch in de hemel:
Hem ontvangen betekent hen allemaal ontvangen.
Hem helpen betekent hen allemaal helpen.
Van Hem houden betekent van hen allemaal houden.

Wie we ook zijn, vrienden,
we getuigen van liefde.
Wij weten dat alleen de liefde
een nieuwe tijd kan inluiden voor de armsten.

Juist door die liefde kan een man,
al is hij niet jong meer, nooit vergeten
dat op een dag van ontreddering
de tijd heeft stilgestaan voor hem en zijn familie,
en dat een dood vogeltje daarvan het teken was.

 

1 Reactie Geef een reactie

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *