We hadden niets anders te bieden dan onszelf

In het inleiding tot zijn boek “De armen zijn de Kerk” vertelt père Joseph, na in de tekst “Kleine jongen in de vicieuze cirkel van geweld” aan zijn kinderjaren te hebben herinnerd, over het begin van de Beweging.

Wij zijn geen scheppers van iets totaal nieuws, we zijn erfgenamen. Anderen hebben in de kerk van vandaag, hier en in de hele wereld, bewegingen opgezet om de armen, volk van uitgeslotenen, te ontmoeten. Mensen als Moeder Theresa en abbé Pierre hebben deuren geopend en zijn tot in de wereld van de bitterste ellende doorgedrongen. Wij staan midden in een geestelijke stroming, niet zozeer van ideeën als wel van een verstaan met het hart, die met de armen en de allerarmsten in aanraking is gekomen. De vredesbeweging, het knokken om het dagelijks brood en de strijd voor gerechtigheid ontmoeten elkaar ergens in de bekommernis om degene die het meest door de mensen veracht wordt. Wij doen niet iets volkomen nieuws, hoewel de armoede ons daar vaak wel toe aanzet, maar we zijn misschien wel vernieuwers.

Waar onze oorspronkelijkheid ligt? Toen de Beweging ATD (Hulp in alle Nood)-Vierde Wereld begon, was de samenleving heel zeker van zichzelf; iedereen dacht dat de vooruitgang en de bijstand die daarmee gepaard gaat, de armoede automatisch en noodzakelijkerwijze zouden opheffen; men was zeker van de overwinning. Hoe kon men in die omstandigheden geloven in wat wij zeiden over armoede? Dat was de grootste moeilijkheid waar we op botsten. In die situatie nu heeft abbé Pierre de realiteit van de zwaarst lijdenden in het licht gesteld en heeft ATD Vierde Wereld de schijnwerpers gericht op het gezin. Dat was op zich een huzarenstuk in een tijd waarin de samenleving alle belangstelling voor het gezin begon te verliezen; de sociale diensten en de overheid hebben onze nadruk op het gezin trouwens nog altijd niet begrepen.

Waarom we daar zo sterk aan vasthouden? Wanneer hem alles ontbreekt, is het gezin het enige toevluchtsoord voor de man; alleen daar is er nog iemand om hem te ontvangen; alleen daar is hij nog iemand. In het gezin vindt hij zijn identiteit. Zijn kinderen, zijn echtgenote, zijn partner… vormen zijn laatste plekje vrijheid. Zelfs als hun kinderen hun zijn afgenomen, voelen man en vrouw zich altijd nog verbonden met degenen die zij het leven hebben geschonken. Doordat we die werkelijkheid van het gezin beklemtoonden, gingen we door voor mensen uit de oude doos en daar hebben we heel wat onder geleden, zonder ons echter van ons stuk te laten brengen.

Wat van het eerste begin af bepalend geweest is in de beweging, is dat we niets anders te bieden hadden dan onszelf. We hadden niets in eigendom, we waren geen woningbouw-vereniging en ook geen maatschappelijk werkers van de een of andere dienst. Wij hadden dus niets anders te bieden dan een hart dat voor de mensen klopte. Onze eigen armoede, ons totaal gebrek aan middelen, hebben het mogelijk gemaakt dat wij door de meest achtergestelde gezinnen geaccepteerd zijn. We hadden geen enkele macht, geen politieke en geen sociale macht, zelfs geen steun of garantie van een kerk. We kwamen met blote handen en blote voeten, midden in de ellende. We hadden niets anders te bieden dan wat we waren: vrouwen en mannen die vastbesloten waren hun verdere leven met de armen te gaan samenvechten. De mens en zijn bevrijding waren ons enige doel. We hebben vanaf het eerste begin gewild dat de gezinnen die daar in de diepste armoede leefden, de verdedigers van hun broeders zouden worden. We zijn van niets af begonnen, zonder relaties, en daarin waren we bijna even arm als de gezinnen. Velen van hen hadden nooit iets anders gekend dan armoede, onwetendheid, ziektes, werkloosheid en in elk geval verwerping en uitsluiting door anderen. We wilden dat de samenleving hen weer zou opnemen als mensen die verantwoordelijk zijn voor zichzelf, voor hun kinderen, hun leven en voor wat ze zeggen en dat hun eigen inzet daarvoor borg zou staan. Die eigen actieve inzet had ten doel, een levend bewijs te zijn van de mogelijkheden van elke mens; nooit kan een mens worden opgegeven. Als de armsten, ondanks de ellende die hen overal in het nauw drijft, in andere menselijke relaties, gebaseerd op vriendschap en solidariteit, konden leven, als het subproletariaat in staat was om te laten zien dat consumptie en winst niet de enige drijfkrachten zijn van het leven en van de maatschappij, dan zou dat een nieuwe wereld zijn die zo aan elke mens werd voorgesteld, een radicale verandering van perspectief. We stelden een andere vorm van relatie voor, een ander doel voor onze strijd.

Wat een moeilijkheden bij zo’n plan! Ze kwamen van het feit dat de rijke, de welgestelde samenleving, de armoede niet meer wilde of kon zien, omdat ze beweerde dat ze die had laten verdwijnen. We waren dus wel gedwongen te getuigen van wat we hoorden, zagen en beleefden. Het was niet voldoende heel je hart in dit getuigenis te leggen; het moest ook nog toegankelijk zijn voor het begripsvermogen van de mensen van deze tijd. Die noodzaak heeft de beweging ertoe gebracht het Instituut voor Onderzoek op te richten. Wij hebben met bewijzen gestaafd wat we zeiden: de allerarmsten bestaan altijd nog, ze zijn hier midden onder ons en door wat u hen laat leven, zijn zij het bewijs van alle keren dat u het niet zo nauw neemt met uw eigen overtuigingen, verklaringen en idealen. De oprichting van dat Instituut is in de volle betekenis van het woord een politieke daad geweest. Het heeft met bewijzen aangeklaagd en het heeft voorstellen gedaan. Het heeft bewezen dat de armen mensen uit alle milieus bijeen konden brengen voor een rechtvaardige zaak, zo dat ook de meest achtergestelden eindelijk weer verantwoordelijke mensen zouden kunnen worden. Het heeft aangetoond dat het dwars tegen alle recht inging, deze gezinnen hun verantwoordelijkheid op maatschappelijk, politiek en godsdienstig terrein en op dat van hun eigen gezin, af te nemen.

Een ander punt dat beklemtoond dient te worden, is dat, tegenover die rijke samenleving die armoede probeerde weg te moffelen, de beweging van af het begin er de voorkeur aan gegeven heeft interconfessioneel en interpolitiek te zijn, en niet aconfessioneel of apolitiek, wat heel iets anders is. Ik had de gelukkige ervaring die katholieken, en gelovigen in het algemeen, hebben: de opvoeding die ze gekregen hebben, brengt hen ertoe van anderen te houden. Doordat ik zoveel instellingen tegenkwam die niet in staat waren voor de bevrijding van de armen te vechten, ook al wilden ze dat graag, dacht ik dat wij gelovigen alle mensen de kans moesten geven die wij hebben. Voor mij was het niet meer dan rechtvaardig dat iedereen, met wat voor geloof, ideeën of cultuur dan ook, tot de laagste trede van de maatschappelijke ladder kon afdalen om de armsten te ontmoeten. We kunnen ons haast niet voorstellen hoe moeilijk dat is voor mensen die niet het voorrecht hebben in de sfeer te leven waarin wij leven, die tot een kerk behoren. Elk mens moet van het armste gezin een ontmoetingspool kunnen maken, een bevrijder van de anderen, een redder van zijn broeders. Wij kunnen ons maar moeilijk voorstellen wat mensen te verduren krijgen die geconfronteerd worden met extreme vormen van armoede en die niet van hun jeugd af aan hebben geleerd op anderen gericht te zijn, met name op de mens in de grootste ellende, wiens bestaan Christus, in zijn totaliteit en zonder voorbehoud, omhelsd heeft. Ook op dit punt beseffen we niet altijd wat we aan de kerk te danken hebben.

De eerste niet-gelovige Franse permanente werkster heeft tegenover de ellende alleen maar haar zin voor rechtvaardigheid en haar diepe menselijkheid. Het alsmaar mislukken van de gezinnen vreet aan haar en maakt haar kapot. Ze kan daar niet overheen komen, ze kan de mislukking niet accepteren omdat er voor haar, boven de mislukking uit, niets is. Als ik zeg dat de interconfessionaliteit een daad van rechtvaardigheid is voor hen die niet het geluk hebben gehad te zijn grootgebracht met de blik op de ander gericht, dan houdt die uitspraak geen enkele zelfgenoegzaamheid in. In alle mensen steekt er een stuk tederheid, dat in het licht gesteld en in actie gebracht moet worden, en die tederheid moet van kindsbeen af worden opgevoed. De daad van barmhartigheid die de behoefte om met de ander te delen eigenlijk is, om de ander te worden door diep te lijden, door in zich mee te dragen wat de ander lijdt en dat lijden in hoop te veranderen, die daad is het resultaat van een opvoeding of van een bekering.

In de beweging hechten we ons rechtstreeks aan de mens en niet via een dienst of een apparaat. Wanneer je niet beperkt en opgesloten wordt binnen een organisatie, kun je een maatschappijvorm leven die van de ander afhangt, van degene met wie je haar wilt delen. Dan kun je het allerarmste gezin in het hart, in het middelpunt van de wereld plaatsen. Als je de armste mens tot middelpunt maakt, dan omhels je de gehele mensheid in een enkele mens. Dan sluit je je ogen niet en versmal je je blikveld niet, maar dan laat je je blik juist tot aan de grenzen van de liefde gaan; en de liefde heeft geen grenzen, die sluit zich niet op en laat zich niet beheersen. Want ze is altijd dwaasheid.

We moeten de moed hebben om de verbinding te leggen tussen de armste en Jezus Christus: die zijn slechts één. We mogen geen enkel mens verloochenen, of hij nu rijk of arm is, of hij verantwoordelijk is voor zijn armoede of dat hij die ondergaat. In de liefde zijn er geen grenzen. Allen maken deel uit van dezelfde mensheid, allen zijn voor hetzelfde lot bestemd.

Toen ik in het kamp van Noisy-le-Grand aankwam, heb ik bij mezelf gezegd: deze arme gezinnen zullen er nooit uitkomen als ze alleen blijven; ik zal hen de trappen van het Elysée, van het Vaticaan, van de Uno en van de andere grote internationale organisaties laten beklimmen. Ze moeten volkomen gelijkwaardige partners worden. Wat een bespottelijke gedachte, zullen sommigen denken, die daar hartje zomer 1956 opkwam in die dorre vlakte van Noisy! Christus op Golgotha keek naar de wereld en zei dat hij haar overwonnen had. Elk mens die de armste in het middelpunt van zijn gezichtsveld plaatst, kan niet anders dan alles zien, alle mensen omvatten, hij kan geen enkel mens meer links laten liggen. In zekere zin kan ook hij zeggen dat hij de wereld heeft overwonnen.

Joseph Wresinski

 

Lezen Download
1 Reactie Geef een reactie

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *