Te midden van modder en stofferige hitte
ligt de doorkijkwereld van de krottenwijken.
Hier kan iedereen zo maar raad komen geven,
verwijten en bedreigingen uiten…
Hier komt iedereen zich overal mee bemoeien:
met het werk, de hygiëne, het gezinsbudget,
het aantal kinderen…
De eerste de beste denkt van zichzelf
dat hij verantwoordelijk is
voor andermans wel en wee.
Het kind ziet al die mensen bij hem thuis over de vloer komen.
Ze lezen zijn vader de les,
ze overladen zijn moeder met raadgevingen,
ze steken een waarschuwende vinger op:
‘Jullie zijn niet getrouwd!’
‘Jullie geven teveel uit!’
En bijna altijd laten ze erop volgen:
‘Mij kan het niet schelen,
daar gaat het niet om.
Maar ik zeg het voor de kinderen.
Als jullie zo doorgaan, moeten we ze plaatsen.’
Het kind voelt dat het erin betrokken wordt.
Het weet dat hem iets boven het hoofd hangt.
Nee, het hoeft zich geen illusies te maken,
want het voelt de hand op zijn hoofd
en het hoort de stem tot hem zeggen:
‘Zou jij het leuk vinden
als ze je naar een tehuis brachten?’
*
**
Het kind kijkt alleen maar
met grote, angstige ogen,
ogen vol vreselijke woorden die in hem bezonken zijn,
ogen vol vreselijke beelden.
Het huilt niet.
Het huilt niet meer.
Het is immers te groot om te huilen.
En het weet toch dat het altijd zo gaat
als de grote mensen met zijn ouders komen praten.
Maar één ding begrijpt het niet:
Waarom praten de mensen niet op dezelfde manier
met de kruideniersvrouw,
met de schoolmeester, de bakker of de pastoor?
Het heeft eens horen zeggen
dat zijn ouders net kinderen zijn.
Zouden de mensen hen daarom zo behandelen?
*
**
Elisabeth speelt met de bal.
Ze is acht jaar.
Ze valt, maar ze huilt niet.
Iemand betast haar arm, en zelfs dan huilt ze niet.
Maar ze kreunt zo hartgrondig:
iedereen begrijpt dat de arm gebroken is.
In paniek pakt grootmoeder het kind beet
en buurman brengt het onmiddellijk naar het ziekenhuis.
Elisabeth geeft geen kik onderweg.
Als je al acht jaar bent, huil je niet meer.
Het ziekenhuis, een witte zaal, een dame in het wit…
Wat is het hier schoon!
De dame in het wit is vriendelijk:
‘Hoe heet je?’
En dan: ‘Waar woon je?’
‘Ach zo…’
Ze vraagt niets meer,
maar opeens bekijkt ze de handen van het meisje.
In haar paniek was de grootmoeder vergeten
die te wassen.
Zolang ze niet wisten
dat Elisabeth in de naburige sloppenwijk woonde,
hadden ze niet op de vuile handen gelet.
De vrouw, die eerst zo vriendelijk was,
slaat nu een andere toon aan:
‘Wat ben je vies!
Schaam jij je niet
om met zo’n vuile handen naar hier te komen?
Een andere witte vrouw komt erbij staan:
‘Och…, ze zijn daar allemaal hetzelfde,
allemaal even smerig.
Het is toch wat als je zulke ouders hebt.’
Elisabeth,
die, toen ze viel,
geen kik gegeven heeft, geen traan gelaten,
begint nu te snikken.
Haar jonge leeftijd, haar gebroken arm,
haar blik als van een opgeschrikt vogeltje…
dat verdwijnt in het niet
bij de vuile handen van het kind uit de krottenwijk.
Omdat ze huilt, leggen ze toch hun hand op haar hoofdje.
‘Arm klein meisje’, zeggen ze.
Maar Elisabeth is niet ongelukkig.
Ze heeft een vader en een moeder die veel van haar houden.
Ze doen wat ze kunnen om haar gelukkig te maken.
Met Kerstmis
heeft haar papa een oude wieg opgeknapt voor haar pop.
Soms, als hij zijn loon heeft gekregen,
brengt hij snoepjes voor haar mee.
Haar moeder ontzegt zich veel voor haar.
Toen haar vader in het ziekenhuis lag,
hoorde Elisabeth zeggen
dat mama zichzelf tekort deed
om vlees te kunnen kopen
voor Elisabeth en haar broertjes,
want ze was bang dat die anders ook ziek zouden worden.
Maar een tijdje later
hoorde ze een dame over haar ouders zeggen:
‘Die mensen… ’t zijn net…
Ze hebben een hoop kinderen, alleen maar voor het geld.’
Daar begreep Elisabeth niets van.
Hoe kon haar mama tegelijk zichzelf wegcijferen
én geld aan haar verdienen?
Toen haar vader ziek was,
heeft ze hem ook eens horen uitmaken voor luierik.
Hij heeft niets geantwoord,
maar hij is die avond heel laat thuisgekomen
en hij heeft heel hard geschreeuwd.
Haar moeder heeft ook hard geschreeuwd,
en gescholden op de buurman, een Algerijn,
dat hij beter daar had kunnen blijven,
dat hij haar man aan het drinken had gebracht.
Elisabeth heeft de volgende dag
gehoord van haar vriendinnetje
dat haar papa zo laat bij hen thuis was gebleven,
en dat de twee vaders gehuild hadden.
Mannen die huilen… dat had haar diep getroffen.
Ze dacht dat alleen kinderen huilden.
Misschien was het dan toch waar,
dat haar vader een kind was…
Elisabeth begrijpt er niets meer van.
Is hij een man, of is hij een kind?
Cijfert hij zichzelf weg voor zijn kinderen,
of verdient hij geld aan hen?
*
**
Op een andere keer staat ze bij een tuinhek
en vangt flarden op van een gesprek tussen twee dames:
‘Die mensen houden niet echt van hun kinderen,
Ze zijn alleen maar aan ze gehecht,
zoals je dat bij dieren ziet.’
De hele dag hebben ze naar Elisabeth gezocht.
’s Avonds is ze thuisgekomen,
koppig en zwijgend.
Weer eens heeft ze ’t allemaal opgekropt.
Maar toen ze in bed lag,
hoorde ze haar moeder tegen haar vader zeggen:
‘Nee. Weet je nog hoe ongelukkig jij was in dat tehuis?
Onze kinderen hebben een moeder.
Ik wil niet dat ze naar het vakantiekamp gaan.’
En toen kwam de ware reden:
‘Stel je voor dat ze ze niet meer teruggeven.’
Elisabeth is in slaap gevallen.
In haar droom is ze op zoek gegaan
naar het gezicht van een echte moeder.
De dame had immers gezegd
dat haar mama geen echte moeder was.
*
**
Toch is Elisabeth naar het vakantiekamp gegaan.
Samen met de andere kinderen keert ze terug uit Engeland.
De hele dag in de trein wil ze niets eten.
Broodjes, koekjes, snoep legt ze opzij…
voor mama.
De trein begint te remmen.
Met een schok komt hij tot stilstand.
Elisabeth probeert al dat lekkers in haar armen bijeen te houden.
‘Mama!’ roept ze. ‘Mama!’
De andere kinderen hebben hun moeder al gevonden.
Elisabeth rent langs het perron, staat dan stil.
Ze trekt wit weg. Haar mama is er niet.
Doodmoe, uitgeput door een zesde zwangerschap
en met de dood in ’t hart,
is haar moeder voor twee maanden opgenomen in een instelling.
Maar dat weet Elisabeth niet.
Al wat ze voor haar mama heeft opzij gelegd,
al die snoepjes, koekjes en broodjes
stopt ze in de handen van de leidster:
‘Hier, neem maar…’
*
**
Een dame, die Elisabeth en haar moeder in de woonwagen was gaan opzoeken, zei me:
‘Verschrikkelijk ! Dat kind haat haar moeder!’
Ik heb niets geantwoord.
Dat had toch geen zin.
Sommige dingen zijn zo moeilijk te begrijpen.