Deze boodschap uit 1984 is in deze crisistijd nog steeds actueel, evenals de oproep die Joseph Wresinski doet aan het eind van zijn tekstenbundel: ‘Vrienden, die kinderen, die moeders, die echtgenoten, die mensen van ellende, zullen zij in de toekomst op u kunnen rekenen?’ (Met het oog op de toekomst blz. 153.)
Het speelde zich af in de afgelopen maanden
op het kruispunt van de rue Cadet
en boulevard Montmartre in Parijs,
vlak bij een supermarkt.
Jonge vrouwen tussen vijfentwintig en dertig jaar
doorzochten kartonnen dozen die daar opgestapeld lagen.
Eén van hen haalde twee
half aangegeten cakes tevoorschijn
en liet ze stiekem in een tas glijden.
Onmiddellijk kwamen twee kleintjes bij haar staan
en ze verdeelde één van de cakes tussen hen.
Ik was zo in de war dat ik niets kon zeggen!
Maar ik zag weer die kinderen voor me,
die in het kamp van Noisy-le-Grand
tijdens de jaren zestig
ook in de vuilnisbakken naar eten gingen zoeken.
Ik dacht terug aan die jongens
die hun knikkers verkochten
om voor de verjaardag van hun moeder
een brood te kunnen kopen.
Ik had gedacht
dat ik zoiets nooit meer zou hoeven mee te maken.
En daar stond een moeder
die onder haar twee kinderen
een weggegooide cake verdeelde.
Ik had ook nooit gedacht
dat ik in september 1984
zo’n nachtmerrie zou moeten meemaken.
Het gebeurde gisterochtend.
Vier kinderen tussen acht maanden en acht jaar
werden van een gemeentelijke terrein verjaagd.
Hun familie had daar sinds juli
een toevlucht gevonden in een geleende tent.
Niemand heeft iets voor ze gedaan,
de burgemeester niet, noch de maatschappelijk werkster,
noch de prefect.
Behalve natuurlijk dat ze de kinderen geplaatst hebben,
’totdat alles in orde was’.
Toch gebeuren er niet alleen maar droevige dingen in de Vierde Wereld.
Vrede en vergeving zijn er sterker dan ellende.
Ik zie weer die man voor me,
die ik in augustus op het kerkhof ontmoette.
Zijn dochtertje van negen was meegesleurd door een auto,
terwijl ze op het trottoir liep.
Ze is eraan overleden.
Na de begrafenis vertelde haar vader:
‘Ik kon de smeerlap, die mijn dochtertje gedood had,
wel wurgen, begrijpt u.
Maar toen ik op het politiebureau kwam,
zag ik dat de vrouw die het ongeluk veroorzaakt had,
gehandicapt was.
Toen wist ik niet meer wat ik tegen haar moest zeggen.
Ik begreep dat het voor haar ook vreselijk moest zijn,
dat ze mijn kind had doodgereden.
We hebben samen gehuild
en ik heb bij mezelf gezegd dat ik moest vergeven.
Maar geloof me, dat is moeilijk.’